De levering van standaardsoftware valt volgens het Amsterdamse Gerechtshof onder het kooprecht van het burgerlijk wetboek. Daarmee krijgen licentienemers voor het eerst een wettelijk recht op een stevige kwaliteitsnorm. Het afgeleverde computerprogramma moet namelijk ‘aan de overeenkomst beantwoorden’. Nieuwe jurisprudentie ligt in het verschiet, omdat de softwaresector waarschijnlijk snel meer duidelijkheid wil hebben over deze wettelijke verplichting en gebruikers hun zojuist verworven garantierechten graag in bestaande contracten bevestigd willen zien. Dat blijkt uit de zojuist verschenen trendanalyse Garantierechten en softwarekwaliteit van Mr. Victor de Pous.
Juristen voeren al decennia lang discussie of de koop van het gebruiksrecht op een computerprogramma tevens een koop is in de zin van het burgerlijk wetboek. De heersende leer beantwoordt de rechtsvraag hoofdzakelijk negatief, omdat de koopregeling bedoeld is voor fysieke producten, zoals een televisie of een auto en niet voor zoiets ongrijpbaars als software. Programmacode is geen voor menselijke beheersing vatbaar stoffelijk object, aldus de Pous.
‘het Amsterdamse hof bedacht echter een innovatieve, analoge redenering om software toch onder het koopregime te brengen’, aldus De Pous. ‘De rechter stelt de levering van een softwarepakket op basis van een langdure licentie namelijk gelijk aan de levering van een vermogensrecht en volgens het burgerlijk wetboek zijn hierop de regels van de koopovereenkomst van toepassing. Verkopers, dus niet alleen softwareproducenten maar bijvoorbeeld ook dealers, moeten nu garanderen dat het softwareproduct aan de overeenkomst beantwoordt.’
Stevige minimumnorm
De nieuwe kwaliteitsnorm heeft veel weg van het door de industrie rigoureus afgewezen ‘fitness for purpose’-beginsel, want op basis van de uitspraak in hoger beroep moet standaardsoftware in Nederland vanaf heden minimaal voldoen aan de redelijke verwachtingen die een gebruiker heeft en tevens de eigenschappen bezitten die voor een normaal gebruik nodig zijn. Dat wordt conformiteit genoemd.
Op welke wijze de open normstelling precies ingevuld wordt, hangt af van de opvattingen van rechters in concrete zaken. In ieder geval is rechtspositie van softwaregebruikers door de verassende visie van het hof aanzienlijk verbeterd. Zo lang de Hoge Raad zich niet over deze materie heeft uitgesproken, geldt in beginsel de analoge redenering van het Amsterdamse Gerechtshof.
‘Maar daarmee is onduidelijk hoe de nieuwe kwaliteitsnorm zich verhoudt tot de levering van maatwerksoftware, open source software, software als dienst (SaaS) en cloud-computingdiensten’, waarschuwt De Pous. Ook om deze reden zal het arrest waarschijnlijk spoedig voor verdere jurisprudentie in dit domein zorgen.